Het kanaal Pommeroeul-Blaton-Antoing is een 26 km lang kanaal in België, en is inmiddels vervangen door een groter kanaal, het Kanaal Nimy-Blaton-Péronnes. Het loopt van Pommerœul via Blaton naar Péronnes vlakbij Antoing.
Het aanpassen van het Belgische deel van het kanaal Pommeroeul-Condé heeft de oorspronkelijke aansluiting van het kanaal Pommeroeul-Blaton-Antoing op het oudere oorspronkelijke Kanaal Pommeroeul-Condé weggevaagd.
Het einde van de 12e eeuw werd gekenmerkt door de ontdekking van steenkool. Voor die tijd was houtskool en hout als brandstof in gebruik geweest. Steenkoolmijnen werden geopend in Wasmes en iets later in Flénu en Boussu. Het transport van steenkool gaf vrijwel gelijk een probleem. De zijrivier van de Schelde, de Haine zou al snel een beperking vormen voor het transport van steenkool. Kleine scheepjes van ongeveer 45 ton werden met mankracht geladen. De mankracht bestond uit zo'n 1600 vrachtjes kolen op de rug, voor het laden van 1 scheepje. De komst van "Baroux", rijdende bakken maakte dit werk snel efficiënter, wat de beperking van de rivier de Haine alleen maar zou vergroten.
Een eerste project ter verbetering voor het afvoeren van steenkool naar de schelde, werd een lateraal kanaal gegraven langs de Haine. In 1807 werd begonnen met het graven van een 800 meter lang kanaal tot Malmaison wat gereed kwam in 1814. Dit kanaal werd het Canal de Caraman genoemd.
Het kanaal was een succes tot aan de slag bij Waterloo in 1815. De gevolgen waren dat het Belgische deel van het kanaal niet meer onder Frans bewind lag. De Franssen bouwden echter wel het kanaal verder naar Condé. Van vrije doorvaart was echter geen sprake. De Franssen eisten tolgelden voor het passeren van het Franse deel van het kanaal, waardoor het transport van steenkool dubbel zo duur werd.
Er werd werk gemaakt van verschillende ideeën om de Franse doorgang bij Condé te vermijden, om tolgelden te ontwijken, en toch op de Schelde uit te komen. Twee heuvelruggen op het traject Pommerœul Blaton en Antoing, maakte een kanaal er overheen erg kostbaar. Een project om een kanaal zonder scheidingspand, 20 meter in rots in te graven, en een tweede deel 32 meter in zand te graven werd te duur geacht.
Een ander project met scheidingspand werd uitgewerkt. Een kanaal over een heuvelrug heen, met een scheidingspand op het hoogste deel was nieuw voor België. Er werd onderzoek gedaan naar de aanvoer van riviertjes om het scheidingspand, en hiermee het kanaal te voeden. Hieruit kwam naar voren dat er in tijden van droogte er onvoldoende aanvoer van riviertjes te verwachten was.
Ingenieurs Vifquain en Simons stelden het gebruik van stoommachines gekoppeld aan pompen voor om voldoende water voor het kanaal te kunnen garanderen. De beschikbaarheid van steenkool, waar het kanaal in hoofdzaak voor werd aangelegd, bleek de kosten van zo’n systeem haalbaar te maken. Ook werd er bij de vijf sluizen aan de Bernissart kant een spaarbekken voorzien. Aan de kant van de schelde zelfs twee per sluis.
Op 19 juni 1823 werd de bouw gegund aan Philippe-Joseph Nicaise de Mons. Hij verwierf een tolconcessie van 18 jaren nadat het werk voltooid zou zijn. Bij de doorgravingen bij Blaton en Loyau Fontaine werd een groot aantal bronnen ontdekt. Deze hielpen om het kanaal te voorzien van water.
De twee stoommachines met pompen werden bij sluis 3, vanaf het begin van het project geïnstalleerd. De machines dreven twee dubbelwerkende zuigerpompen aan. De diameter van de zuigers was 86 centimeter, met een zuigerslag van 1,535 meter, en een gemiddelde van 13 slagen per minuut konden deze machines 30.000 kubiekemeter water in 24 uur oppompen. Water werd vanuit het laagste pand met een voedingskanaal tot bij sluis 3 geleid, en daar 9,5 meter opgepompt, en in een pijp van 1,30 meter diameter naar het scheidingspand geperst.
De twee dubbelwerkende lage druk stoommachines, van het type Watt, konden onafhankelijk van elkaar werken. Er waren 5 ketels die een stoomdruk van 1,3kg/cm2 konden produceren. De twee machines werkten meestal samen, met uitzondering van onvoorziene voorvallen.
Het kanaal werd 20 augustus 1976 gesloten, de functie van het kanaal is overgenomen door het kanaal Nimy-Blaton-Péronnes dat ook schepen met grotere tonnage toelaat. Het kanaal Pommerœul-Antoing wordt ook het oude kanaal genoemd, waarbij het kanaal Nimy-Blaton-Péronnes het nieuwe kanaal wordt genoemd. Het nieuwe kanaal maakt gebruik van delen van het oude kanaal.
Het nieuwe kanaal is ook gesloten. Maar gaat weer opgeknapt worden als onderdeel van het Seine Nord project in Frankrijk.
De bouw van het kanaal Nimy Blaton Peronnes, en Pommeroeul Condé maakten het Canal Pommeroeul-Blaton-Antoing overbodig. Stukken zijn verdwenen maar er is ook een heel deel nog zichtbaar.
Naast sluis 3 lag een pompgemaal. Een voedingskanaal van het niveau van de benedenkant van sluis 1 loopt langs het kanaal tot bij sluis 3. Daar stonden twee grote stoommachines die het water via een flinke pijp naar het hoogst gelegen kanaaldeel kon pompen. Van de machines is niks meer te zien. Alleen het gebouw staat er nog, maar in bedroevende staat.