
Het Kanaal Ieper-Komen was een gepland kanaal in de Belgische provincie West-Vlaanderen. Het moest een verbinding vormen tussen de IJzer en de Leie in Komen.
Ter hoogte van Hollebeke moest een tunnel gegraven worden van 1.330 meter lang, met als alternatief een opengewerkt kanaal.
De eerste spadesteek voor het graven van de tunnel van Hollebeke aan de Hollebeekse hoogte voltrok zich in november 1864.
Men dolf een achttal verticale toegangsschachten tot op een diepte van 17 meter. Die schachten moesten met elkaar verbonden worden door een galerij, van waaruit verder kon gewerkt worden aan de tunnel.
In februari 1865 stortte de laatste verticale schacht richting Ieper in. Op 22 juli 1865 waren de werkgalerijen af en kon met het metselwerk begonnen worden. De moeilijkheden stapelden zich op. Drie maanden later was men slechts een tiental meter met het metselwerk opgeschoten en de vervormingen aan de tunnel waren reeds duidelijk zichtbaar.
De maatschappij nam daarop de ervaren Luikse tunnelbouwer ir. Borguet in dienst. Deze liet over heel het tunneltraject een draineer- en werkgalerij graven met het oog op het droogtrekken van de grond. De technische ingreep stemde de maatschappij hoopvol, maar die hoop zou ijdel blijken. Toen de tunnel over een lengte van 63 meter was voltooid, stortte het bouwwerk in.
Na het mislukken van het tunnel-experiment kreeg de maatschappij van de overheid de toestemming om de tunnel te vervangen door een sleuf.
Deze sleuf moest gegraven worden op een zestigtal meter afstand van de ingestorte tunnel. De graafwerken voor de sleuf vingen aan in 1867 en de werken vorderden goed. Maar reeds in 1868 vonden de eerste grondafschuivingen plaats, en uiteindelijk stopte de maatschappij de werkzaamheden.
Ingenieur Leboucq van de Dienst Bruggen en Wegen werd belast met de studie van de voltooiingswerken. In 1889 liet hij in het diepste gedeelte van het tracé, in Hollebeke, een 250 meter lange tunnel graven. Plannen en bestek waren opgemaakt door ingenieur Froidure en de firma Bolsée kreeg het werk toegewezen. De werken vorderden, maar in 1890 vertoonde het reeds voltooide gedeelte van de tunnel alweer ernstige beschadigingen over een afstand van ca. 60 meter. In 1893 stortte de tunnel opnieuw in. Op 03 november 1910 werden de restanten van de tunnel met dynamiet opgeblazen en opgeruimd.
Op advies van ingenieur Froidure werd in 1909 een wedstrijd uitgeschreven onder de aannemers. Een zestigtal dongen mee. In hun aanbiedingen stelden ze diverse ingrepen en wijzigingen voor, zoals verhoging van het kanaalpeil, maar ook het behoud van de tunnel. Het voorstel van Monnouer voorzag de verhoging van het kanaalpeil met vijf meter. Dat vergde de aanleg van twee bijkomende kanaalpanden en twee aanvullende sluizen. Het gevolgde tracé was dat van 1889. Aan de Sint-Elooiweg kwam een stalen brug. Ook de bekleding van de taluds werd aangepast.
Het ontwerp Monnoyer viel in goede aarde bij de Minister van Openbare Werken en in februari 1910 werden de werken opnieuw opgestart. Opeenvolgende grondverschuivingen en barsten in de betonnen taludbekledingen schrokken de aannemer niet af. Op 29 november 1912 kon Monnoyer aan de bevoegde minister laten weten dat zijn opdracht vervuld was. Enkele dagen later deden zich verontrustende verschuivingen voor aan de Sint-Elooibrug. Op 10 juni 1913 stortte deze stalen brug aan de Sint-Elooiweg in.
Na de tweede wereldoorlog maakte ingenieur Verschaeve omstreeks 1958 nog een laatste kanaalplan. Dit is echter nooit uitgevoerd.
De werkzaamheden en de uitzonderlijke bodemgesteldheid heeft een prachtig natuurgebied opgeleverd. Het Provinciaal Domein De Palingbeek.