Geschiedenis van de Franse vaarwegen
In Frankrijk werd 617 km aan kanalen en kanalisering van rivieren gebouwd vóór 1750, 570 km tussen 1750 en 1813, en 4044 km tussen 1814 en 1913. Dit laatste betrof vooral de aanpassing naar Freycinet maten
Een van de oudste bekende werken in de Franse geschiedenis is een omleidingskanaal van de Durance in de Rhone ten noorden van de Provence. De bedenker Adam de Craponne bedacht het kanaal in 1515. Het zou ook bevaarbaar moeten worden. Het werk zou pas na zijn dood voltooid worden, maar werd niet bevaarbaar gemaakt.
Zijn naam wordt ook genoemd tot in de 18e eeuw, voor een kanaal wat de Atlantische oceaan door het Languedoc gebied met de Middellandse zee zou verbinden.
Rond die tijd werd door Henri II een kanaal tussen Loire en Saone geopperd, het latere Canal du Centre.
In Frankrijk is het reguleren van de rivier de Vilane het enige werk van de 16e eeuw. In 1540 werd er bekeken om de rivier te reguleren. Pas nadat Lorenzo Bertolozo of Berthagolo, in opdracht van Henri III in 1575 tien sluizen van metselwerk weet te bouwen, komt het werk op gang en is in 1585 de rivier bevaarbaar tussen Rennes en Messac.
Na de verbetering van de Vilane werden twee eenvoudige werken gemaakt. Deze werken waren nog eenvoudig van opzet. Het water kwam van de rivieren zelf, en was nog geen technisch hoogstandje.
Het zijn de verbindingskanaaltjes van de Vesle naar de Aisne, en van Clain naar de Vienne in 1605. De wens om water te gebruiken voor transport begint vorm aan te nemen.
Van een grotere technische betekenis is de bouw van het Canal de Briare in 1604. Het zou het eerste werk worden waar niet zomaar een hoger gelegen rivierstuk, voor voedingswater gebruikt zou kunnen worden. Het zou ook het eerste kanaal tussen twee grote stroomgebieden worden. De Loire zou via het kanaal verbonden worden met de Seine. Technische problemen werden overwonnen door gebruik te maken van sluizen en het gebruik van de meren van de rivier de Trezee en van de rivier de Loing en voedingskanalen voor het voeden van het kanaal.
Het Canal de Briare voorzag uit het economisch oogpunt in het transport naar Parijs van goederen en grondstoffen. Tot de opening van het Canal de Saint Quentin in 1810, werd vrijwel alle kolen voor het verwarmen van Parijs over het Canal de Briare vervoerd. Het was onderdeel van het project Henri IV en Sully, en het was een ambitieus plan om verder kanalen tussen de Middellandse zee en de Noordzee, Seine met de Loyre en Saone, en de Saone met de Maas te bouwen.
Ook na de bouw van het Canal du Midi werd duidelijk dat een kanaal pas na decennia echt geld ging opleveren. Dit kanaal wist pas echt uit te blinken in nut in de 19e eeuw. De bedenkers van kanalen maakten het zelden zelf mee dat hun idee groot economisch nut kreeg.
Charles Poirée verbeterde rond 1830 het idee van de pertuis. Dit was een smalle opening als een soort stuw in een rivier om water boven de pertuis op te stuwen voor het gebruik van een watermolen. In een zeer vroeg stadium werden deze openingen ook wel gebruikt om schepen doorheen te laten. Echter de snelheid van het stromende water maakte dit een hachelijke zaak. Poirée zag de mogelijkheden van zo'n pertuis, hij liet langs het kanaal van Nivernais bij Roche de Basseville een stuw bouwen over de gehele breedte van de rivier. Hiermee kon hij de waterstand van de rivier regelen en werd scheepvaart op rivieren ineens veel beter mogelijk. Vele stuwen naar het idee van Poirée werden in Europa gebouwd in rivieren en maakte het mogelijk om de rivieren veel beter als vaarweg te kunnen gebruiken.