Klepdeur
Een klepdeur draait om een horizontale as aan de onderzijde of de bovenzijde van de deur. Bij een draaias op de bodem ligt de geopende deur in een inkassing in de sluisvloer en wel zodanig dat er geen delen boven de vloer uitsteken. In gesloten stand neigt de deur enigszins naar de zijde met de hoogste waterstand. Klepdeuren met een draaias aan de bovenzijde hangen in open stand tegen de onderzijde van een brug of tegen de bovenkant van een sluiskoker. Bij kleine duikersluizen kan de klep ook vrijhangen. De klep wordt in dat geval alleen door het uitstromende water open gedrukt. Er zijn zowel houten als stalen klepdeuren gemaakt. Klepdeuren zijn het oudst toegepaste afsluitmiddel in Nederland. Al in de Romeinse tijd kwamen klepdeuren voor met een bovengelegen draaias, als afsluiting van een houten duiker. In de middeleeuwen kwamen klepdeuren voor met de draaias aan de onderzijde. Rond 1600 raakte de deur buiten gebruik. In de 19de eeuw werd de klepdeur met benedenas toegepast als dokdeur. Bij de aanleg van het Julianakanaal kregen de sluizen te Maasbracht en Roosteren uit circa 1934 een stalen klepdeur in het bovenhoofd. Puntdeuren waren daar vanwege de grote breedte-hoogteverhouding minder gunstig. Beide sluizen zijn gesloopt, nadat te Maasbracht een nieuwe sluis was gebouwd, die het verval in één keer overbrugde. De meeste duwvaartsluizen op het Albertkanaal hebben een klepdeur in het bovenhoofd. Ook de nieuwe sluis van Ternaaien heeft een klepdeur.